Skip to Content

100 Raadsels voor kinderen en volwassenen

100 Raadsels voor kinderen en volwassenen

Raadsels zijn een geweldige manier om je geest scherp te houden en je creatieve denkvaardigheden te verbeteren. Of je nu onderweg bent, thuis bent of gewoon een beetje plezier wilt hebben, raadsels zijn de perfecte manier om jezelf uit te dagen en je vrienden en familie te vermaken.

In dit artikel delen we 100 raadsels in verschillende categorieën, van gemakkelijk tot moeilijke raadsels, van grappig tot serieus. Dus ga er lekker voor zitten en laat je hersenen kraken met deze leuke en uitdagende raadsels!

100 raadsels

  1. Wat kan je niet breken als je valt? Een val.
  2. Wat is altijd achteruit, maar komt nooit vooruit? Een achteruitkijkspiegel.
  3. Wat heeft een bed, maar kan er niet in slapen? Een rivier.
  4. Ik ben zo licht als een veertje, maar zelfs het sterkste man kan me niet langer dan een paar minuten vasthouden. Wat ben ik? – Adem.
  5. Hoe noem je een hond zonder poten? Antwoord: het maakt niet uit hoe je hem noemt, hij komt toch niet.
  6. Waarom kan een fiets niet staan? – Omdat hij twee wielen heeft.
  7. Wat is zo groot als een olifant, maar weegt niets? – Zijn schaduw.
  8. Wat is zwart als het schoon is, wit als het vies is en rood als je het gebruikt? – Houtskool.
  9. Wat kan je niet zien, niet ruiken, niet voelen, niet proeven, maar wel horen? Een stilte.
  10. Wat kan je nooit voorbijlopen? Je eigen schaduw.
  11. Het is altijd om ons heen, maar nooit boven ons. Wat is het? Lucht.
  12. Wat kan je breken zonder het aan te raken? – Een belofte.
  13. Het is gemaakt van ijzer, maar het roest niet. Wat is het? – Een koekenpan.
  14. Ik ben groot als ik jong ben, maar word kleiner naarmate ik ouder word. Wat ben ik? – Een kaars.
  15. Hoe heet een teek die graag danst? – Een discoteek
  16. Wat gaat omhoog, maar komt nooit naar beneden? – Je leeftijd.
  17. Welk dier bestaat voor drie kwart uit wol? – Wolf
  18. Wat is groen en gaat naar boven? – Gras.
  19. Wat heeft een bed wel en een tafel niet? – Een matras.
  20. Het is groen en het hangt in een boom en het is geen appel. – Een blad.
  21. Ik ben groot als ik jong ben, maar word kleiner naarmate ik ouder word. Wat ben ik? – Een kaars.
  22. Wat wordt groter als je er iets van afhaalt? – Een gat.
  23. Wat kan je niet vasthouden, zelfs niet 5 minuten lang? – Je adem.
  24. Wat heeft een hart dat niet klopt. – Een artisjok.
  25. Raadsel: Het is altijd voor je, maar je kunt het nooit bereiken. – De toekomst.
  26. Het kan gemaakt worden, het kan worden gebroken, het kan worden geslagen, soms wordt het gegeven, maar vaak wordt het genomen. Wat is het? – Een belofte.
  27. Wat gaat door het water, maar snijdt er niet doorheen? – Licht.
  28. Welk woord is altijd verkeerd gespeld? – Verkeerd.
  29. Wat heeft vier poten en kan niet bewegen? – Tafel
  30. Het wordt groter en kleiner, maar blijft altijd op dezelfde plek. Wat is het? – Schaduw.
  31. Wat kan je in je linkerhand houden, maar nooit in je rechterhand? – Je rechterelleboog.
  32. Wat gaat omhoog en omlaag, maar blijft op dezelfde plek? – Een trap.
  33. Hoe kan je overal de zee horen, ook als je ver weg bent? – Met een schelp.
  34. Waarmee maakt een skelet een slot open? – Met zijn sleutelbeen
  35. Wat heeft een hond dat andere dieren niet hebben? – Puppy’s.
  36. Wat kan je vasthouden zonder het aan te raken? Adem.
  37. Het is zwart als je het koopt, rood als je het gebruikt, en grijs als je het te lang laat liggen. – Kool.
  38. Het is nooit hetzelfde, maar het verandert altijd van vorm. Wat is het? – Wolken.
  39. Wat heeft vier poten in de ochtend, twee poten in de middag en drie poten in de avond? – Een mens – hij kruipt als baby, loopt op twee benen als volwassene en gebruikt een stok als oudere persoon.
  40. Hoe kun je een dodelijk slachtoffer zien zonder dat je naar de gevangenis gaat? – Als je een patholoog-anatoom bent.
  41. Wat is zwaarder dan de aarde, maar zelfs het sterkste man kan het niet meer dan een paar minuten vasthouden? – zijn eigen adem.
  42. Hoeveel maanden van het jaar hebben 28 dagen? – Allemaal! Elke maand heeft minimaal 28 dagen.
  43. Wat gebeurt er als je een witte steen in de Rode Zee gooit? – Hij wordt nat.
  44. Er zitten 3 appels in het mandje en je haalt er 2 weg. Hoeveel appels heb je nu? – Je hebt 2 appels. Je hebt 2 appels weggenomen en 1 in de mand laten liggen.
  45. Hoe maak je een kofferbak open zonder sleutel? – Stap uit de auto en open de deur.
  46. Mevrouw Brown heeft 5 dochters. Elk van deze dochters heeft een broer. Hoeveel kinderen heeft mevrouw Brown? – Ze hebben 6 kinderen. Elke dochter heeft dezelfde broer. Er zijn 5 dochters en 1 zoon.
  47. Je loopt een race en helemaal aan het einde passeer je de persoon op de tweede plaats. Op welke plaats eindigde je de race? – Je eindigde op de 2e plaats.
  48. Wat is er altijd in het midden van de maan, maar niet in het midden van de zon? – De letter ‘a’.
  49. Waarom kan een olifant geen computer gebruiken? – Omdat hij bang is voor de muis.
  50. Wat gebeurt er als je in een kamer staat waarin alle lampen uit gaan? – Het wordt donker
  51. Raadsel: Wat is de oudste stad ter wereld? – Rome, het werd gesticht in 753 v.Chr.
  52. Wat is het verschil tussen een krokodil en een alligator? – De tanden.
  53. Sarahs moeder heeft drie kinderen: Eva, Karen en ? Snap, – Sarah
  54. Wat is altijd in je voortuin, maar nooit in je huis? – Een hek.
  55. Waarom zijn gorilla’s altijd boos? – Omdat ze geen bananen hebben.
  56. Hoeveel letters zijn er in het Engelse alfabet? – Er zijn 26 letters in het Engelse alfabet.
  57. Wat kun je altijd vangen maar nooit weggooien? – Geluk
  58. Wat gaat rond de wereld, maar verlaat nooit de hoek? – Postzegel
  59. Wat is altijd in het begin van alles, het einde van overal, maar nergens in het midden? – De letter “E”.
  60. Het heeft een kop en een staart, maar geen lichaam. Wat is het? – Een muntstuk.
  61. Het wordt groter en groter als je er meer van afhaalt. Wat is het? – Een gat.
  62. Wat kan vliegen zonder vleugels? – De tijd.
  63. Wat begint met een “T”, eindigt met een “T” en zit vol met “T”? – Een theepot.
  64. Het is groen en het gaat met 100 mijl per uur. Wat is het? – Een kikker op een racefiets.
  65. Wat is zwart als het schoon is en wit als het vies is? – Schoolbord.
  66. Het is in de lucht en als je het doorbreekt, valt het niet naar beneden. Wat is het? – Een bel.
  67. Het is wit als sneeuw, maar warmer dan wol. Wat is het? – Een ei.
  68. Ik heb een hals, maar geen hoofd, handen, of voeten. Wat ben ik? – Een fles.
  69. Het is van jou, maar je vrienden gebruiken het vaker. Wat is het? – Je naam.
  70. Het gaat omhoog als het regent en naar beneden als het stopt met regenen. Wat is het? – Een paraplu.
  71. Het is gemaakt van hout, maar ik kan het niet zagen of vasthouden. Wat is het? – Zaagsel.
  72. Ik ben altijd in de buurt, maar nooit gezien. Wat ben ik? – De toekomst.
  73. Je vindt mij in Mercurius, Aarde, Mars en Jupiter, maar niet in Venus of Neptunus. Wat ben ik? – De letter “R.”
  74. Ik ben een onzichtbare persoon die je altijd achterna loopt. Wie ben ik? – Je schaduw.
  75. Wat kan je breken zonder dat het wordt aangeraakt. Wat is het? – Een stilte.
  76. Het heeft een hart dat niet klopt. Wat is het? Een artisjok.
  77. Het regent om middernacht, maar de voorspelling voor morgen en de volgende dag is duidelijk. Is er over 48 uur zonnig weer? – Nee, het zal niet zonnig zijn omdat het buiten donker zal zijn. Over 48 uur is het weer middernacht.
  78. Wat wordt nat als het droogt? – Een handdoek.
  79. Als je me niet houdt, breek ik. Wat ben ik? – Een belofte.
  80. Welke 2 dingen kun je nooit eten als ontbijt? – Lunch en diner.
  81. Welk woord wordt korter als je er 2 letters aan toevoegt? – Het woord ‘kort’.
  82. Welke 3 getallen geven hetzelfde resultaat als ze worden vermenigvuldigd en bij elkaar opgeteld? – 1, 2 en 3 ( 1 + 2 + 3 = 6 en 1 x 2 x 3 = 6).
  83. Wat is zwaarder: een ton stenen of een ton veren? – Geen van beide, ze wegen allebei een ton.
  84. Ik maak een hard geluid als ik verander. Als ik verander, word ik groter, maar weeg ik minder. Wat ben ik? – Popcorn.
  85. Ik kan een kamer vullen, maar ik neem geen ruimte in beslag. Wat ben ik? – Licht.
  86. Het is de enige plek ter wereld waar vandaag vóór gisteren komt. Waar is het? – Het woordenboek.
  87. Als ik het heb, deel ik het niet. Als ik het deel, heb ik het niet. Wat is het? – Een geheim.
  88. Wat verdwijnt zodra je erover praat? – Stilte.
  89. Een spoorwegovergang zonder auto’s. Kun je dat spellen zonder R’s? – DAT
  90. Wat kan lopen, maar kan niet rennen? – Water.
  91. Wat heeft één oog maar kan niet zien? – Een naald.
  92. Er is een huis van één verdieping. Alles in het rode huis is rood, de muren zijn rood, de badkamer is rood, de vloer is rood, de keuken is rood, alle slaapkamers zijn rood. Welke kleur heeft de trap? – Er zijn geen trappen, het is een huis met één verdieping.
  93. Het alfabet gaat van A tot Z, maar mijn naam gaat van Z tot A. Wat ben ik? – Een zebra.
  94. Als een elektrische trein naar het zuiden rijdt, welke kant gaat de rook dan op? – Er is geen rook omdat het een elektrische trein is.
  95. Wat kan hoger springen dan een gebouw? – Alles wat kan springen – gebouwen springen niet, gek!
  96. Stel je voor dat je in een kamer bent zonder ramen of deuren. Hoe kom je eruit? – Stop met je voor te stellen.
  97. Een groep konijntjes had een verjaardagsfeestje. Naar wat voor muziek luisterden ze? – Hiphopmuziek.
  98. Waar zou je een zieke boot naartoe brengen? – Naar het dok.
  99. Wat zei de nul tegen de acht? – “Mooie riem!”
  100. Wat leren elfen op school? – Het Elf-abet.
  101. Wat springt als het loopt en zit als het staat? – Een kangoeroe.
  102. Ik slaap overdag en vlieg ‘s nachts, maar ik heb geen veren om mijn vlucht te vergemakkelijken. Wat ben ik? – Een vleermuis.
  103. Ik heb duizend naalden, maar ik naai niet. Wat ben ik? – Een stekelvarken.
Linda van Aken