Skip to Content

100 dilemma’s voor kinderen (o.a. vragen voor in de klas)

100 dilemma’s voor kinderen (o.a. vragen voor in de klas)

Ken jij het spelletje “Would you rater…?” al? Dit is een super leuk spelletje waarbij je steeds een dilemma krijgt voorgelegd. Je moet dan kiezen tussen twee opties.

Dat klinkt hartstikke simpel, maar de twee mogelijkheden zijn vaak echt vreselijk! Of ze zijn juist allebei erg leuk, wat ook moeilijk kiezen is. Er zitten in ieder geval meestal allebei voor- en nadelen aan, maar voor welke optie zou jij dan gaan en waarom?

Gelukkig zal je de dilemma’s in het echte leven waarschijnlijk nooit tegenkomen, maar het is leuk om hier toch over na te denken: wat zou jij doen? Met dit dilemma spelletje kun je bijvoorbeeld in de klas of thuis aan de eettafel leuke gesprekken op gang brengen.

Ik heb een overzicht gemaakt van allerlei grappige dilemma’s!

Dilemma’s

  1. Als je leraar iets vraagt moet je blaffend antwoord geven óf je moet elke pauze als een hond op handen en voeten over het schoolplein lopen.
  2. Altijd alleen spelen óf altijd met je broertje of zusje spelen.
  3. Altijd een clownsneus moeten dragen óf altijd een clownspak?
  4. Altijd een muts op hebben óf altijd wanten aan hebben.
  5. Altijd je schoenen aan houden óf altijd op sokken lopen.
  6. Altijd natte sokken óf elke dag een frikandel speciaal als ontbijt.
  7. Altijd op je handen moeten lopen óf altijd achteruit moeten lopen.
  8. Bij elke maaltijd een glas wortelsap drinken óf alleen nog maar water drinken.
  9. Buitenspelen op een koude dag óf zwemmen op een warme dag.
  10. De afwas doen van de hele straat óf een toilet schoonmaken dat in vijf jaar nog nooit is schoongemaakt?
  11. De nek van een giraf hebben óf de slurf van een olifant hebben.
  12. De staart van een pauw hebben óf de snavel van een eend hebben.
  13. Draag je liever bowlingschoenen die veel te klein zijn óf clownsschoenen die veel te groot zijn?
  14. Een grote tuin zonder bomen óf een kleine tuin met een grote klimboom?
  15. Een hele cake opeten óf een hele bak ijs.
  16. Een hond hebben die zo klein is dat hij in een tas mee kan óf een hond die zo groot is dat je er op kunt paardrijden.
  17. Een krijsende papegaai op je schouder óf je tanden poetsen met pindakaas.
  18. Een leeuw als huisdier óf een gorilla als huisdier.
  19. Een strenge meester maar een supergoed rapport óf een heel lieve juf, maar slechte cijfers.
  20. Elke dag een koude douche nemen óf elke dag om 4:30 uur opstaan.
  21. Elke dag een nieuw shirt krijgen maar die maar één keer mogen dragen óf maar 2 verschillende shirts hebben.
  22. Elke dag op schoolreisje óf er is een tropisch zwembad op het schoolplein.
  23. Elke dag taart mee naar school óf elke dag een flesje cola mee naar school.
  24. Er is elke week luizencontrole óf je moet elke week een spreekbeurt geven.
  25. Friet moeten eten met chocoladesaus óf pudding met ketchup.
  26. Zou je liever altijd op blote voeten lopen of altijd handschoenen dragen?
  27. Zou je liever elke dag pizza eten of elke dag ijs?
  28. Zou je liever de snelste sprinter ter wereld zijn of de slimste persoon ter wereld?
  29. Zou je liever kunnen teleporteren of gedachten kunnen lezen?
  30. Zou je liever altijd in een pretpark wonen of altijd op het strand?
  31. Zou je liever nooit meer snoozen of nooit meer een wekker hebben?
  32. Zou je liever kunnen praten met dieren of kunnen vliegen?
  33. Zou je liever altijd moeten springen om te lopen of altijd op handen en voeten moeten kruipen?
  34. Zou je liever de wereld redden van een asteroïde of van een buitenaardse invasie?
  35. Zou je liever altijd moeten rijmen als je praat of altijd zingen?
  36. Zou je liever nooit meer je favoriete eten kunnen eten of nooit meer je favoriete film kunnen kijken?
  37. Zou je liever een dag als een hond willen leven of als een kat?
  38. Zou je liever altijd moeten springen in plaats van lopen of altijd achteruit moeten lopen?
  39. Zou je liever altijd willen lachen of altijd willen huilen?
  40. Zou je liever kunnen praten met planten of met voorwerpen?
  41. Zou je liever de slimste persoon in de kamer zijn of de grappigste persoon in de kamer?
  42. Zou je liever nooit meer tv kijken of nooit meer gamen?
  43. Zou je liever altijd moeten rennen of altijd moeten kruipen?
  44. Zou je liever in een wereld vol met snoep leven of in een wereld vol met speelgoed?
  45. Zou je liever altijd moeten springen om te praten of altijd moeten fluisteren?
  46. Zou je liever altijd moeten rennen om te eten of altijd moeten kruipen om te slapen?
  47. Zou je liever de wereld verkennen op een fiets of op een skateboard?
  48. Zou je liever een dag in de ruimte willen doorbrengen of een dag diepzeeduiken?
  49. Zou je liever altijd een bril moeten dragen of altijd een hoed moeten dragen?
  50. Zou je liever de kracht hebben om te teleporteren of de kracht om te genezen?
  51. Zou je liever altijd moeten springen om te schrijven of altijd moeten hinkelen om te tekenen?
  52. Zou je liever altijd moeten lopen op je handen of altijd moeten springen op één been?
  53. Zou je liever kunnen praten met de wind of met de wolken?
  54. Zou je liever nooit meer je favoriete boek kunnen lezen of nooit meer je favoriete liedje kunnen horen?
  55. Dilemma; Zou je liever een dag kunnen doorbrengen met je favoriete superheld of met je favoriete tekenfilmfiguur?
  56. Zou je liever altijd in een boom willen wonen of altijd op een berg?
  57. Zou je liever een robot willen zijn of een alien?
  58. Zou je liever altijd binnen moeten blijven of altijd buiten moeten zijn?
  59. Zou je liever kunnen vliegen op een bezemsteel of op een tapijt?
  60. Zou je liever altijd moeten huppelen of altijd moeten fluiten?
  61. Zou je liever kunnen praten met de maan of met de zon?
  62. Zou je liever altijd moeten rennen om te praten of altijd moeten springen om te zingen?
  63. Dilemma; Ga je liever naar de tandarts óf naar de dokter?
  64. Geen elektriciteit hebben óf geen water hebben.
  65. Geen letters kennen óf geen cijfers kennen.
  66. Heel kort haar hebben óf superlang haar tot aan de grond.
  67. Het is altijd heel koud buiten óf het is altijd heel warm buiten.
  68. Het is altijd licht buiten óf het is altijd donker buiten.
  69. Honderd jaar de toekomst in kijken óf honderd jaar in het verleden.
  70. Iedere dag hetzelfde grapje horen óf nooit meer een grapje horen.
  71. Je bent altijd ziek op je eigen verjaardag óf je mag nooit meer taart eten.
  72. Je bent de hele dag binnen óf de hele dag buiten.
  73. Je hebt elke dag schoolzwemmen óf je vergeet altijd je zwemspullen en moet in je onderbroek het water in.
  74. Je hebt nooit meer vakantie óf je hebt nooit meer weekend.
  75. Je mag altijd op een doordeweekse dag met je beste vriend of vriendin logeren óf er wordt elke dag op iets lekkers getrakteerd.
  76. Je moeder bepaalt voor altijd wat voor kleding je aan hebt óf je moeder draagt altijd hetzelfde als jij.
  77. Je moet elke dag na schooltijd blijven om de klas op te ruimen óf je moet elke dag extra vroeg naar school komen om de juf te helpen voorbereiden.
  78. Je ouders weten de hele tijd wat je doet en waar je bent óf je ouders bepalen met welke klasgenoot je na schooltijd moet spelen.
  79. Je weegt ineens 300 kilo óf je bent ineens 3,00 meter lang.
  80. Kom je liever een spin tegen op je slaapkamer óf een muis?
  81. Kunnen vliegen als een vogel óf onder water kunnen ademen als een vis.
  82. Nooit meer friet eten óf voortaan elke dag friet eten?
  83. Nooit meer met speelgoed spelen óf nooit meer op de tablet spelen.
  84. Nooit meer kunnen kijken óf nooit meer kunnen horen.
  85. Nooit meer naar de kapper óf altijd kaal zijn.
  86. Nooit meer op vakantie gaan óf nooit meer naar school.
  87. Nooit meer snoep mogen óf nooit meer chips mogen.
  88. Nooit meer tv kijken óf nooit meer muziek luisteren.
  89. Op de allerhoogste etage van een wolkenkrabber wonen óf op een cruiseschip.
  90. Sterk zijn óf kunnen vliegen.
  91. Tien keer achter elkaar in de achtbaan gaan óf een uur lang ondersteboven in de achtbaan hangen.
  92. Tien uur lang in de trein zitten óf twee uur lang in de bus moeten staan.
  93. Tijdens een sneeuwstorm in je zwembroek naar buiten óf tijdens een hete zomerdag een winterjas aandoen.
  94. Liever naar de Noordpool of de Evenaar op vakantie?
  95. Vier katten hebben óf vier honden hebben.
  96. Wonen op de Noordpool óf op de maan.
  97. Zou je liever gedachten kunnen lezen óf onzichtbaar zijn?
  98. Zou je liever op de rug van een giraf óf van een olifant wakker willen worden?
  99. Zou je liever zo lang willen zijn dat je altijd je hoofd stoot óf zo klein willen zijn dat je niet bij het stuur van de auto kan?
  100. Linksaf of rechtsaf?
Jisca